Het onbedoelde effect van de WWZ

Gisteren is in de Tweede Kamer unaniem het Wetsvoorstel Aanpak Schijnconstructies (WAS) aangenomen. Daarmee is tevens (opnieuw) een stukje ‘Reparatiewet WWZ’ aangenomen. De minister had namelijk een week eerder, bij Tweede nota van wijziging bij de WAS, gehoor gegeven aan de oproep in de Tweede Kamer het ‘probleem van de seizoensarbeiders’ op te lossen.

Het probleem van de seizoenswerker

Dit probleem wordt veroorzaakt door art. 7:673 lid 4 sub b BW waarin is bepaald dat voor de berekening van de transitievergoeding arbeidsovereenkomsten die elkaar binnen zes maanden opvolgen worden samengeteld. Dit heeft tot gevolg dat indien een werkgever jarenlang gebruik maakt van een seizoensarbeider (bijvoorbeeld voor acht maanden per jaar) na 1 juli 2015, bij het aflopen van het zoveelste tijdelijke contract, opeens geconfronteerd kan worden met een (hoge) transitievergoeding. Hij zet dan immers een arbeidsovereenkomst die van rechtswege eindigt niet voort (art. 7:673 lid 1 sub a onder 3 BW). Er is geen overgangsrecht in de WWZ opgenomen ten aanzien van opeenvolgende tijdelijke arbeidsovereenkomsten (anders dan bij de ketenregeling), zodat de transitiehistorie wordt meegenomen.

Paard achter de wagen

Volgens de minister is de zojuist genoemde regeling (samentelregeling zonder overgangsrecht) de bedoeling geweest van de WWZ . Er is dan ook geen sprake van een weeffout. Wel is mogelijk sprake van een situatie die tijdens de parlementaire behandeling onderbelicht is gebleven. Nu het onbedoelde effect van deze samentelregel (b)lijkt te zijn dat veel werkgevers werknemers geen nieuw seizoenscontract (gaan) aanbieden, acht de minister een ingreep noodzakelijk. ‘Behoud van werk, is uiteindelijk te verkiezen boven een transitievergoeding.’ Om dit probleem op te lossen wordt bij bovengenoemde wetswijziging alsnog voorzien in een overgangsregeling (inhoudende dat een keten van arbeidsovereenkomsten die elkaar met een tussenpoos van meer dan drie maanden hebben opgevolgd voor 1 juli 2012 niet meer meetelt, terwijl de keten tussen 1 juli 2012 en 1 juli 2015 doorbroken wordt geacht bij een tussenpoos van meer dan zes maanden). Daarnaast wordt – om soortgelijke problemen in de toekomst enigszins te voorkomen – een regeling opgenomen dat indien voor het verstrijken van het tijdelijke contract een nieuwe arbeidsovereenkomst wordt aangeboden (garantiecontract) de transitievergoeding (nog) niet verschuldigd is.

Nog meer paarden…

Met deze wetswijziging repareert de regering een knelpunt in de WWZ. Er is echter nog wel een aantal knelpunten te noemen, waarvoor min of meer een zelfde redenering geldt. Wat te denken van de samentelregeling van art. 7:673 lid 4 sub b BW bij een doorstart na faillissement. Een doorstarter die een werknemer met 20 dienstjaren bij de failliete werkgever na het faillissement een arbeidsovereenkomst voor zes maanden aanbiedt, loopt vanaf 1 juli 2015 een groot transitievergoedingsrisico. De arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd (voor zover niet reeds geconverteerd in een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd) loopt dan wellicht van rechtswege af, maar aan de werknemer is de doorstarter een transitievergoeding verschuldigd nu de 20 dienstjaren meetellen bij het nieuwe contract voor zes maanden (waarmee de drempel van 24 maanden ex art. 7:673 lid 1 BW wordt gehaald en er conform de wettelijke regeling een transitievergoeding verschuldigd is). Zal dit er ook niet toe kunnen leiden dat doorstarters werknemers geen arbeidsovereenkomsten meer aanbieden of van de hele doorstart afzien, waardoor opnieuw het onbedoelde en ongewenste effect van de WWZ zich manifesteert? Mogelijk dat dit effect bij het Wetsvoorstel continuiteit ondernemingen I wordt glad gestreken.

De Derde Reparatiewet volgt

Dat er sowieso nog een reparatiewet volgt voor 1 juli 2015 staat overigens vast. Wat is immers de (verval)termijn waarbinnen een art. 7:681 lid 1 sub c BW-procedure (vernietiging wegens een ‘ontslag op discriminatoire gronden’) moet zijn ingediend? En klopt de verwijzing in art. 7:682a BW naar art. 7:681 lid 1 sub c en d BW wel? Kortom, het blijven spannende en dynamische tijden. De Wet Werk en Zekerheid biedt in ieder geval met zekerheid werk….

….voor (wetgevings)juristen, advocaten, wetenschappers en de praktijk!

 

Prof.mr. A.R. Houweling

 

 

 

Plaats een reactie